“Een psalm van David, voor den opperzangmeester. {1} (19-2) De hemelen vertellen {2} Gods eer, en het uitspansel {3} verkondigt Zijner handen werk.” (Psalmen 19:1 STV)
“1 Toen sprak God {1} al deze woorden, {2} zeggende: 2 Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis, {3} uitgeleid heb. 3 Gij zult geen andere goden {4} voor Mijn aangezicht hebben.” (Exodus 20:1-3 STV)
“Alzo zegt de Heere HEERE: Het zal niet bestaan, {22} en het zal niet geschieden.” (Jesaja 7:7 STV)
“En de HEERE stak Zijn hand uit, en roerde mijn mond aan; {20} en de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. {21}” (Jeremia 1:9 STV)
“Gelooft gij niet, dat Ik in den Vader [ben], en de Vader in Mij is? De woorden, {20} die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, {21} Dezelve doet de werken. {22}” (Johannes 14:10 STV)
“En neemt den helm der zaligheid, {40} en het zwaard des Geestes, {41} hetwelk is Gods Woord.” (Efeziërs 6:17 STV)
“Hij zeide voorts: Ik ben de God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob. En Mozes verborg zijn aangezicht, {10} want hij vreesde God aan te zien.” (Exodus 3:6 STV)
“Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, {54} dat wij den Waarachtige kennen; {55} en wij zijn in den Waarachtige, {56} [namelijk] in Zijn {57} Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige {58} God, en het eeuwige Leven. {59}” (1 Johannes 5:20 STV)
“Gij Heere, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, {24} en de eer, en de kracht; want Gij hebt alle dingen geschapen, en door Uw wil zijn zij, {25} en zijn zij geschapen.” (Openbaring 4:11 STV)
“2 (6-1) Verder sprak God tot Mozes, en zeide tot hem: Ik ben de HEERE, {1} 3 (6-2) En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen, als God {2} de Almachtige; {3} doch met Mijn Naam HEERE ben Ik hun niet bekend geweest. {4}” (Exodus 6:2-3 STV)
“13 Daarom zegt gij: {23} Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid {24} oordelen? 14 De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt {25} den omgang der hemelen.” (Job 22:13-14 STV)
“5 En de Levieten, Jesua, en Kadmiel, Bani, Hasabneja; Serebja, Hodia, Sebanja, Petahja, zeiden: Staat op, looft den HEERE, {9} uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love {10} den Naam Uwer heerlijkheid, {11} die verhoogd is boven allen lof en prijs! {12} 6 Gij zijt die HEERE alleen, Gij hebt gemaakt den hemel, den hemel der hemelen, {13} en al hun heir, {14} de aarde en al wat daarop is, de zeeën en al wat daarin is, en Gij maakt die allen levend; {15} en het heir der hemelen {16} aanbidt U. {17} 7 Gij zijt die HEERE, de God, Die Abram hebt verkoren, en hem uit Ur der Chaldeën uitgevoerd; en Gij hebt zijn naam gesteld Abraham.” (Nehemia 9:5-7 STV)
“7 Hoort, Mijn volk! en Ik zal spreken; Israël! en Ik zal onder u betuigen; {14} Ik, God, ben uw God. {15} 8 Om uw {16} offeranden zal Ik u niet straffen, want uw brandofferen zijn steeds voor Mij. 9 Ik zal uit uw huis geen var nemen, [noch] bokken uit uw kooien; 10 Want al het gedierte des wouds is Mijn, de beesten op duizend {17} bergen. 11 Ik ken al het gevogelte der bergen, en het wild des velds is bij Mij. {18} 12 Zo Mij hongerde, Ik zou het u niet zeggen; want Mijn is de wereld en haar volheid. {19} 13 Zou Ik stierenvlees {20} eten, of bokkenbloed drinken? 14 Offert Gode dank, {21} en betaalt den Allerhoogste uw geloften. 15 En roept Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren. 16 Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond? 17 Dewijl gij de kastijding {22} haat, en Mijn woorden achter {23} u henenwerpt.” (Psalmen 50:7-17 STV)
“11 En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, {26} en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, {27} en sommigen tot herders {28} en leraars; 12 Tot de volmaking {29} der heiligen, tot het werk {30} der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus; 13 Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid {31} des geloofs en der kennis van den Zoon Gods, tot een volkomen {32} man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; 14 Opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden met allen wind der leer, door de bedriegerij {33} der mensen, door arglistigheid, om listiglijk tot dwaling te brengen;” (Efeziërs 4:11-14 STV)
“En ik, broeders, als ik tot u ben gekomen, ben niet gekomen met uitnemendheid {1} van woorden, of van wijsheid, u verkondigende de getuigenis {2} van God.” (1 Corinthiërs 2:1 STV)
“9 Maar gelijk geschreven is: Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des {22} mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien, die Hem liefhebben. 10 Doch God heeft [het] ons geopenbaard {23} door Zijn Geest; {24} want de Geest onderzoekt alle {25} dingen, ook de diepten Gods. {26}” (1 Corinthiërs 2:9-10 STV)
“14 Maar de natuurlijke mens {35} begrijpt niet de {36} dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij {37} kan ze niet {38} verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. {39} 15 Doch de geestelijke [mens] {40} onderscheidt wel alle dingen, maar {41} hij zelf wordt van niemand {42} onderscheiden. {43} 16 Want wie heeft den zin des Heeren {44} gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben den zin van Christus. {45}” (1 Corinthiërs 2:14-16 STV)
“Wie heeft den Geest {52} des HEEREN bestierd, {53} en [wie] heeft Hem [als] Zijn raadsman onderwezen? {54}” (Jesaja 40:13 STV)
“5 Welke in andere {9} eeuwen den {10} kinderen der mensen niet is bekend gemaakt, gelijk zij nu {11} is geopenbaard aan Zijn heilige apostelen en profeten, {12} door den Geest; 6 [Namelijk] dat de heidenen zijn medeërfgenamen, {13} en van hetzelfde lichaam, en mededeelgenoten Zijner belofte in Christus, door het Evangelie;” (Efeziërs 3:5-6 STV)
“Opdat hun harten {5} vertroost mogen {6} worden, en zij samengevoegd {7} zijn in de liefde, en [dat] tot allen rijkdom der volle verzekerdheid {8} des verstands, tot kennis der {9} verborgenheid van God en den Vader, en van Christus;” (Colossenzen 2:2 STV)
“Spreek niet voor het oor van een zot, want hij zou het verstand {21} uwer woorden verachten.” (Spreuken 23:9 STV)
“1 Voorts zijn dit de laatste woorden van David. {1} David, de zoon van Isaï zegt, en de man, die hoog is opgericht, {2} de gezalfde van Jakobs God, en liefelijk [in] psalmen van Israël, {3} zegt: 2 De Geest des HEEREN heeft door mij gesproken, en Zijn rede is op mijn tong geweest.” (2 Samuël 23:1-2 STV)
“Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond Davids voorzegd heeft van Judas, die de leidsman geweest is dergenen, die Jezus vingen;” (Handelingen 1:16 STV)
“En tegen elkander oneens zijnde, scheidden zij; {42} als Paulus [dit] ene woord {43} gezegd had, [namelijk]: Wel heeft de Heilige Geest {44} gesproken door Jesaja, den profeet, tot onze vaderen,” (Handelingen 28:25 STV)
“Onderzoekende, op welken of hoedanigen tijd {37} de Geest van {38} Christus, Die in hen was, beduidde en te voren getuigde, het lijden, [dat] op Christus [komen] [zou], en de heerlijkheid daarna {39} [volgende].” (1 Petrus 1:11 STV)
“20 Dit eerst wetende, {73} dat geen profetie {74} der Schrift is van eigen uitlegging; {75} 21 Want de profetie is {76} voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen, {77} maar de heilige mensen Gods, {78} van den Heiligen Geest {79} gedreven zijnde, {80} hebben [ze] gesproken. {81}” (2 Petrus 1:20-21 STV)
“Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken {53} alles, wat Ik u gezegd heb.” (Johannes 14:26 STV)
“16 Al de Schrift is {57} van God ingegeven, {58} en is nuttig tot lering, tot {59} wederlegging, tot {60} verbetering, tot {61} onderwijzing, die {62} in de rechtvaardigheid is; 17 Opdat de mens Gods {63} volmaakt zij, tot {64} alle goed werk volmaaktelijk toegerust. {65}” (2 Timotheüs 3:16-17 STV)
“Daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat, als gij het Woord der prediking {23} van God van ons ontvangen {24} hebt, gij dat aangenomen {25} hebt, niet [als] der mensen woord, maar (gelijk het waarlijk is) [als] Gods Woord, dat ook {26} werkt in u, die gelooft.” (1 Thessalonicen 2:13 STV)
“Want al wat te voren geschreven is, {17} dat is tot onze lering te voren geschreven, {18} opdat wij, door lijdzaamheid en vertroosting der Schriften, {19} hoop hebben zouden. {20}” (Romeinen 15:4 STV)
“En deze dingen alle zijn hunlieden overkomen tot voorbeelden; {19} en zijn beschreven tot waarschuwing van ons, op dewelke de einden der {20} eeuwen gekomen zijn. {21}” (1 Corinthiërs 10:11 STV)
“49 Zain. Gedenk des woords, {54} tot Uw knecht [gesproken], op hetwelk Gij mij hebt doen hopen. 50 Dit is mijn troost in mijn ellende, want Uw toezegging heeft mij levend gemaakt.” (Psalmen 119:49-50 STV)
“7 De wijsheid is het voornaamste; {13} verkrijg [dan] wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting. {14} 8 Verhef ze, {15} en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, {16} als gij haar omhelzen zult. 9 Zij zal uw hoofd een aangenaam {17} toevoegsel geven, een sierlijke kroon {18} zal zij u leveren.” (Spreuken 4:7-9 STV)
“Een verstandig hart zal de wetenschap opzoeken; maar de mond der zotten zal met dwaasheid {29} gevoed {30} worden.” (Spreuken 15:14 STV)
“Die nu in de goede aarde bezaaid is, {23} deze is degene, die het Woord hoort en verstaat, die ook vrucht draagt en voortbrengt, {24} de een honderd-, de ander zestig-, en de ander dertig [voud].” (Mattheüs 13:23 STV)
“Maar der volmaakten is {33} de vaste spijze, {34} die door de gewoonheid {35} de zinnen geoefend hebben, {36} tot onderscheiding beide des goeds en des kwaads.” (Hebreeën 5:14 STV)
“Aan deze vier jongelingen nu gaf God wetenschap en verstand {56} in alle boeken, {57} en wijsheid; maar Daniël {58} gaf Hij verstand in allerlei gezichten en dromen. {59}” (Daniël 1:17 STV)
“Er is geen wijsheid, en er is geen verstand, en er is geen raad tegen den HEERE. {69}” (Spreuken 21:30 STV)
“Hoor raad, {54} en ontvang tucht, {55} opdat gij in uw laatste {56} wijs zijt.” (Spreuken 19:20 STV)
“7 Merk, hetgeen ik zeg; {17} doch de Heere geve {18} u verstand in alle dingen. 8 Houd in gedachtenis, {19} dat Jezus Christus uit {20} de doden is opgewekt, Welke is uit den zade Davids, naar mijn Evangelie; {21} 9 Om hetwelk ik verdrukkingen {22} lijde tot de banden toe, {23} als een kwaaddoener; {24} maar het Woord Gods is niet gebonden. {25} 10 Daarom verdraag ik alles om de uitverkorenen, {26} opdat ook zij de {27} zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, {28} met eeuwige heerlijkheid.” (2 Timotheüs 2:7-10 STV)
“Gelijkerwijs Gij Hem macht gegeven hebt over alle vlees, {4} opdat al wat Gij Hem gegeven hebt, {5} Hij hun het eeuwige leven geve.” (Johannes 17:2 STV)
“Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, {54} dat wij den Waarachtige kennen; {55} en wij zijn in den Waarachtige, {56} [namelijk] in Zijn {57} Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige {58} God, en het eeuwige Leven. {59}” (1 Johannes 5:20 STV)
“2 Voor koningen, en allen, die in hoogheid zijn; opdat wij een gerust {4} en stil leven leiden mogen in alle godzaligheid en {5} eerbaarheid. 3 Want dat is goed en {6} aangenaam voor God, onzen Zaligmaker; 4 Welke wil, dat alle mensen zalig {7} worden, en tot kennis der waarheid {8} komen.” (1 Timotheüs 2:2-4 STV)
*