Bijbel en Wetenschap – Geloof en onderzoek een wetenschappelijke benadering

Bijbel en Wetenschap – Geloof en onderzoek een wetenschappelijke benadering

Schepping, intelligent design, evolutie

Ontstaan en ontwikkeling van het leven op aarde (1)

Eind 2005 ontstond er enige opwinding over een voorstel van de Nederlandse Minister van Onderwijs om een discussie te organiseren over ‘ID’ (intelligent design = intelligent ontwerp). ID is als begrip komen overwaaien uit de Verenigde Staten en duidt op de geclaimde bewijzen dat onze wereld niet door toeval kan zijn ontstaan, maar dat er een ‘intelligent’ plan aan ten grondslag moet liggen. Deze gedachte is op zich niet nieuw, maar heeft nu een nieuwe naam. De strijd van sommige orthodox-christelijke groepen in de VS, om op scholen het zogenaamde ‘creationisme’ (scheppingsleer) te onderwijzen naast het
neodarwinisme’ (evolutieleer), is echter al veel ouder, en heeft feitelijk noch de serieuze Bijbeluitleg, noch de objectieve wetenschap veel goed gedaan. Het was daarom niet verwonderlijk dat het voorstel van de minister allerlei voorvechters uit beide kampen meteen weer de barricaden op joeg. Helaas is het daarbij gebleven.

De discussie is op zichzelf interessant genoeg. En wetenschappelijk gezien is er niets mis met een discussie over verschillende opvattingen. In de wetenschap is dat een normale manier om voortgang te boeken. Maar het onderwerp ‘het ontstaan van de wereld’ is zo beladen dat aan beide kanten sprake is van duidelijk fundamentalisme, waardoor ‘extremisten’, die het hardst roepen, het beeld bepalen. En omdat zij de discussie vooral zien als een oorlog, gaat de nuance volledig verloren, wat weer leidt tot allerlei begripsverwarring. Daarom wil ik eerst proberen de zaken wat meer in perspectief te zetten.

Ontstaan versus ontwikkeling

Schema met grondprincipes van de erfelijkheid (hier: autosomale vererving)

Weinigen lijken zich te realiseren dat schepping en evolutie in principe over verschillende dingen gaan, en dus op zichzelf niet met elkaar in strijd hoeven te zijn. De evolutieleer spreekt over een mechanisme waarmee biologen trachten te verklaren hoe de ene levensvorm zich zou kunnen hebben ontwikkeld tot een andere. Door toevallige veranderingen (mutaties) in het DNA, dat een codering van de erfelijke eigenschappen van de levensvorm bevat, zou een iets gewijzigde variant kunnen ontstaan.
Wanneer die variant beter toegerust zou zijn voor het leven in zijn leefomgeving, zou die zich vervolgens uitbreiden ten koste van de oorspronkelijke variant en die verdringen. Een reeks van dergelijke stappen zou dan kunnen leiden tot een totaal nieuwe soort.

Wanneer je van mening bent dat de Bijbel leert dat elke variant afzonderlijk door
God is geschapen, zou zo’n ontwikkeling inderdaad in strijd zijn met de Bijbel. Maar wanneer je meent dat God wellicht alleen de hoofdsoorten heeft geschapen, en niet elke variant daarop (wel een hond, maar niet elk afzonderlijk ras), dan hoeft daar geen conflict te liggen.

In algemeenheid geldt dat wetenschap tracht te verklaren hoe dingen zich ontwikkeld hebben, maar gewoonlijk nauwelijks, of geheel niet, in staat is uitspraken te doen over ontstaansoorzaken. Sommige wetenschappers hebben daar weliswaar zeer concrete ideeën over, maar die berusten op intellectuele overwegingen en niet op onderzoeksresultaten. En wanneer zij eerlijk zijn, proberen zij die ideeën niet te tooien met hun gezag als wetenschapper. Anderzijds wijst de Bijbel God aan als de primaire ontstaansoorzaak, maar vinden we weinig of niets over de manier waarop dingen tot stand zijn gekomen. De Bijbel gaat in principe niet over de manier waarop, maar over de reden waarom.

Evolutie

Beperkte evolutie hoeft op zichzelf niet in strijd te zijn met de Bijbel.
En voor een dergelijke beperkte evolutie zijn er redelijke wetenschappelijke aanwijzingen. De reden waarom neodarwinisme zich slecht verdraagt met de leer van de Bijbel is vooral gelegen in de gedachte van een ‘universele’ evolutie:

alle leven op aarde zou zich door middel van evolutie hebben ontwikkeld uit één enkele oervorm.

De chemische structuur van DNA. Blauw, rood, groen en paars: basen. Oranje: deoxyribosegroep. Geel: fosfaatgroep. De twee- en drievoudige waterstofbruggen zijn aangegeven met stippellijntjes. De 3′- en de 5′-uiteinden van de “ruggengraten” staan eveneens aangegeven

Daarvoor zijn echter weer geen harde wetenschappelijke bewijzen. Die gedachte steunt op de overweging dat een degelijke ontwikkeling, wetenschappelijk gezien, het enige redelijke alternatief is voor een bewuste schepping.
Maar dan mag je dat alternatief daar dus niet mee ‘bewijzen’, want dat zou een klassiek geval zijn van een cirkelredenering.

Belangrijk is echter het volgende. Als evolutie het gevolg is van een mutatie van DNA, dan moet je wel eerst DNA hebben! Evolutie gaat
dus over de ontwikkeling van het leven op aarde (en in dat kader over
het ontstaan van verschillende soorten), maar absoluut niet over het
ontstaan van leven op aarde.

Weliswaar zijn daar ook ideeën over, en die worden gemakshalve ook
nog wel meegenomen onder de kop neodarwinisme (populair:
‘evolutie’), maar dat is toch een totaal ander onderwerp: met evolutie
(waar of niet) kun je het ontstaan van leven niet verklaren!

Het ontstaan van leven

Fred Polak.jpg

Fred Lodewijk Polak (1907–1985) Nederlands ambtenaar, hoogleraar, bestuurder en politicus voor de PvdA en DS’70 + een van de aartsvaders van de Nederlandse futurologie.

Die theorieën over het ontstaan van leven kun je echter, in tegenstelling tot die over de evolutie zelf, prima in een laboratorium toetsen. En dan moeten we concluderen dat zulke proeven tot op heden erg weinig concreets hebben opgeleverd. Strikt wetenschappelijk gesproken moet je dan aannemen dat er blijkbaar nog te grote afwijkingen van de werkelijkheid in zitten, wat sommigen er echter niet van weerhoudt ze voor principieel correct te houden: het zou alleen nog wat schorten aan de details. In 1981 sprak de toenmalige futuroloog Fred Polak als zijn verwachting uit dat er vóór het einde van de eeuw kunstmatig leven zou zijn geproduceerd. We zijn nu bijna aan kwart eeuw verder, en we zijn nog geen stap dichter bij dat doel dan toen. Dus opnieuw: wetenschappelijk moet je dan concluderen dat er ernstige manco’s zitten in je theorie. Hoe dat precies zit kan ik het kader van dit artikeltje niet uitleggen (dat heb ik elders wel gedaan), maar het komt er op neer dat die manco’s (wetenschappelijk gesproken!) niet in de exacte details zitten, maar van principiële aard zijn. En dat betekent dat, wat neodarwinisme ook te zeggen mag hebben over de ontwikkeling van het leven op aarde, het in elk geval tot nu toe niets nuttigs heeft kunnen zeggen over de oorsprong van dat leven.

R.C.R.

+

Voorgaande

Wetenschappers, filosofen hun zeggen, geloven en waarheden

++

Aanvullende lectuur

  1. Het begin van alles
  2. Is daar een veroorzaker van alles
  3. Gods vergeten Woord 11 Schepping 3 Andere ontstaansverhalen
  4. Gods vergeten Woord 12 Schepping 4 De Schepper zelf
  5. Terugblikkend op de eerste mens en eerste gebeurtenissen 1 Ontstaan en plaatsing eerste mens
  6. Bereshith 2:4-14 Adem en leven plaatsing door de Elohim God
  7. Kosmos, Schepper en Menselijk Lot
  8. Vertrouwen, Geloof, Roepen en Toeschrijving aan Jehovah #3 Stem van God #1 Schepper en Zijn profeten
  9. Het begin van Jezus #2 Aller Begin
  10. Ongelovige Thomassen, Jezus en zijn God
  11. Materialisme, “would be” leven en aspiraties #3

Zij heeft gedaan wat zij kon

Lof van Christus ontvangen is een rijke beloning. Sommigen hebben die al verdiend en gekregen.

Anderen hebben het nederig vertrouwen dat zij die krijgen wanneer zij zullen staan.

*

Onder hen die van de Meester lof ontvingen toen hij op aarde leefde was Maria, de zuster van Lazarus.
Hun huis in Betanië onderscheidt zich in de evangeliën als de enige plek waar Jezus liefde en een ware
verkwikking van lichaam en geest kon vinden. De deuren stonden altijd voor hem open en hij vond daar
vrede en rust. Is het dan verwonderlijk dat er staat geschreven:

“Jezus had nu Marta en haar zuster (Maria) en Lazarus lief” (Johannes 11:5)?

Tot deze haven van rust kwam Jezus aan het begin van die drukke week die zou eindigen in zijn foltering en kruisiging. Hij wist heel goed wat hem te wachten stond:

“Hoe beklemt het mij, totdat het volbracht is” (Lucas 12:50).

File:Zimmermann Christus bei Maria und Martha.jpg

Jezus op bezoek bij Maria en Marta – Christus bei Maria und Martha. 1836 – Standort des Gemäldes: Sakristei der St. Marienkirche in Pirna

Wat is het een troost te weten dat hij, tijdens die laatste dagen en nachten voor zijn lijden, in dat huis in Betanië door vrienden ontvangen en verzorgd werd. Wij lezen dat zij op de sabbatsnacht van die week voor hem een maaltijd aanrichtten; waarschijnlijk het gewone feest in een Joods huishouden ter afsluiting van de sabbat. Marta bekleedde haar gebruikelijke rol van gastvrouw en hield zich druk bezig met het bereiden van de maaltijd. Maria heette de meester op een andere manier welkom: zij nam een albasten kruik vol echte, kostbare nardusmirre, en zalfde zijn voeten terwijl hij aan de tafel aanlag. Beide zusters hebben Jezus gediend. Marta zorgde met haar huishoudelijke vaardigheden rijkelijk voor zijn lichamelijke noden.

De dienst van Maria was van een andere aard en lag op een ander niveau. Had zij een voorgevoel waarop zijn bezoek deze keer zou uitlopen? Zag zij de dreigende tragedie van Golgota al opdoemen? Jezus’ commentaar op haar liefdesdaad lijkt dit te steunen:

“Zij heeft gedaan, wat zij kon; van tevoren heeft zij mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis” (Marcus 14:8).

Maar welke gedachte deze grote daad van toewijding ook geïnspireerd zou kunnen hebben, deed deze wel de veroordeling van sommigen van de aanwezigen op haar hoofd neerkomen. Mattheüs vertelt,

“De discipelen … waren verontwaardigd en zeiden: Waartoe die verkwisting?”.

Maar Johannes openbaart de oorsprong van deze onbarmhartige veroordeling, wanneer hij zegt dat het de stem van Judas Iskariot, de toekomstige verrader, was wiens stem zich tegen deze vermeende verkwisting verhief:

“Waarom is deze mirre niet voor driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven?”

Met het daarop vernietigende commentaar van Johannes:

“Maar dit zei hij niet, omdat hij zich om de armen bekommerde, maar omdat hij een dief was en als beheerder van de kas de inkomsten wegnam” (Johannes 12:5-6).

Er wordt met geen woord gerept over verontwaardiging bij de discipelen over de bediening van Marta! Het feest van lekkernijen riep helemaal geen kritiek op! Zelfs Judas kon die waarderen. Maar de dienst van Maria – minder duidelijk in bedoeling en meer geestelijk van aard – wordt zelfs door sommigen uit de ‘intieme kring’ van de discipelen als verkwisting veroordeeld! Hoe bemoedigend moet dan voor Maria het antwoord van Jezus zijn geweest:

“laat haar begaan; waarom valt u haar lastig?
Zij heeft een grote daad aan Mij verricht…Voorwaar, Ik zeg u, overal waar het evangelie verkondigd zal worden, over de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft” (Marcus 14:6,9).

Het verslag in Marcus voegt dan die betekenisvolle woorden toe aan de lof van de Meester:

“Zij heeft gedaan, wat zij kon” (vers 8).

Dat werpt een interessant licht op de bediening door Maria, en op het gezichtspunt van waaruit Christus die beoordeelde. Wij zouden misschien gemeend hebben dat Maria’s gave van kostbare nardusmirre en haar toewijding aan Jezus van zulk een
overtreffende aard was, dat enige suggestie van beperktheid daarvan uitgesloten is. Schuilt er in de woorden van Marcus echter niet een aanwijzing dat het verlangen van Maria om Christus te dienen ver uitsteeg boven haar gave op zich? Het verlangen te dienen, en de gelegenheid daartoe, kunnen toch twee verschillende dingen zijn. Het gevaar voor iedere discipel schuilt hierin dat wij, wanneer wij niet ten volle kunnen dienen, zouden kunnen vervallen in moedeloze passiviteit. Maria heeft die fout niet gemaakt, zij heeft gedaan wat zij kon. Christus aanvaardde en prees haar bediening, al waren sommigen snel om die te veroordelen.

“Zij heeft gedaan wat zij kon”.

Ligt er niet een les voor ons in deze woorden van de Meester? Wachten wij op de grote gelegenheid? Beperken we ons tot een mate van dienstbaarheid die met onze gevoelens van toewijding aan Christus overeenkomt? Zo ja, dan missen wij misschien vele gelegenheden ‘kleinere’ diensten te bewijzen, die voor Christus acceptabel en lovenswaardig zijn. Zijn oordeel op de grote dag van de afrekening zou ons dan kunnen verbazen, zoals bij de discipelen in dat huis te Betanië het geval was.
Er zal voor ons geen grotere teleurstelling denkbaar zijn, dan het besef dat wij de lof van de Meester missen, omdat wij de gelegenheden hem te dienen niet gebruikt hebben.

++

Lees ook:

  1. Het begin van Jezus #12 Gezalfd na Johannes de Doper
  2. Zalving van Christus als profetische repetitie van de begrafenisrituelen
  3. Zalving als teken van verhoging